In principe kan alles mij het gevoel geven wat kunst ook kan. Een dode boom langs een bevroren meer, hij staat misschien voor mij wel symbool voor de vergankelijkheid en geeft me meer gevoelens en associaties dan een schilderij van een dode boom langs een bevroren meer, maar het grote verschil is dat die natuurlijke boom niet gecreëerd is om mijn waarneming te veranderen. Het is ook niet specifiek op die plek geplaatst of heeft niet juist die grootte, zodat ik het zie zoals het bedoeld is. Het is niet eens gemaakt om bekeken te worden. Het is zomaar ontstaan.
.
Kunst, in welke vorm dan ook begint met een idee. Het word gemaakt met een zeker doel. Er zit een verhaal achter, een persoon, een creatief proces.
.
En ik vind het fascinerend.
.
Het lijkt aan de ene kant bijzonder dat er een persoon op een bepaald idee is gekomen en dat idee werkelijk heeft vormgegeven. En dat hetgeen wat is vormgegeven en ik elkaar op een dag ontmoeten. Op het podium. In het museum. Aan de andere kant lijkt het wel alsof iedereen de hele tijd ideeën heeft en ze uitvoert (ik zit natuurlijk ook in dat soort kringen, maar toch, het zijn er veel). En ik ben geïnteresseerd in ieders verhaal. Ieders beweegreden. Misschien kan ik daaruit opmaken hoe waardevol en belangrijk het is. Want los van mijn smaak, ben ik er nog niet over uit wat er nu toe doet en wat niet en of dat belangrijk is. Wat er nu gebeurd in ons land op het gebied van kunst toont wel dat het vrij belangrijk is om dat te kunnen uitleggen. Niet alleen in daden maar ook in woorden.
Gefascineerd ben ik, als ik kippen zie rondlopen in een museum, als ik op de kunstbiënnale in Berlijn de werkelijke scheur niet van de kunstmatige scheur kan onderscheiden of als ik ergens onder de grond keiharde dreunen en elektro-geluidjes hoor en ik sta stil, want ik kan het niet meer volgen. De mensen om me heen dansen (ik schrijf dansen maar het lijkt meer op doodgaan) stug door, daar zijn ze immers voor gekomen. Maar wat wil die mysterieuze, donkere man daar achter die draaitafel. Dit zijn zulke heftige geluiden, daar kan hij niet niks mee bedoelen.
.
Ik loop rond op de kunstacademie en verdrink in, of erger nog, struikel over de hoeveelheid kunstwerkjes die in lokalen verspreid liggen. Bomvol ligt het met lege doeken, overvolle doeken, verfvlekken die op zichzelf al een kunstwerk zouden kunnen vormen, schetsen, tekeningetjes, boeken over Amerikaanse droomhuizen, lege flessen, een kapotte piano.
.
Een jongen is bezig met een schilderij. Hij is druk bezig met lijnen afplakken en heeft een plan. Hij zet lijnen op het doek en begint te schilderen. Uiteindelijk gaat hij ervoor zitten: ‘Het werkt niet’ zegt hij. Hij kijkt er een lange tijd naar vanuit een decadente, laag bij de grond staande, donkergroene stoel met ribbelstof (waar komt die vandaan?) en mompelt: ‘Nu weet ik het’. Hij verft het weer wit.
.
Ik loop langs de dansacademie en ik zie een meisje in een groot danslokaal, gehuld in een spannende creatie, ernstig naar zichzelf in de spiegel kijken. Ze loopt heen en weer naar de muziekinstallatie om een stukje muziek steeds opnieuw op te zetten. Ze is een dans aan het maken. Ze luistert naar de muziek en probeert met haar lichaam vorm te geven wat ze in haar hoofd voor zich ziet. Ze herhaalt de bewegingen die ze heeft maar ze komt niet verder. Uiteindelijk besluit de conciërge voor haar dat het wel genoeg is voor vandaag en ze verlaat met moeite en in zichzelf gekeerd de ruimte.
Zelf heb ik net kippen terug naar huis gebracht die ik gebruikt heb bij een voorstelling. Ze hebben de hele auto onder gepist en gescheten en ik ben de hele tijd bang dat ze sterven van de verwarring (theaterlichten, publiek en nepgras). Als ik ze weer vrij laat in hun boerderijtje voel ik een ontspanning die ik al een tijdje niet gevoeld heb.
.
En bij al deze, ik noem het maar even ‘inspanningen’, wordt er op een bepaald moment bij de persoon in kwestie door de persoon in kwestie maar ook zeker door diens omgeving soms wel eens de vraag gesteld: Waar doe je toch allemaal voor?
Nou! zegt de schilder:
Constant Anton Nieuwenhuys (Amsterdam, 21 juli 1920 – Utrecht, 1 augustus 2005) was een Nederlands kunstschilder
‘Het zal de aandrang wel geweest zijn. Als kind wilde ik eigenlijk leeuwentemmer worden. Ik ging veel naar Artis en zat dan bij de leeuwen met mijn neus op de tralies. Ik las zelfs al boeken over dierenpsychologie, maar uiteindelijk was de drang om te gaan schilderen sterker.’
Nou! Zegt de schrijver:
PETER HENK STEENHUIS
Waarom schrijf ik? Het enige juiste antwoord op die vraag is: omdat ik zoveel ervaren heb. Toen ik jong was had ik een bijna pathologisch ervaringsvermogen ik was een eenzelvige figuur met eigen belevingspunten die mij thuis vormden, anders gezegd: die belevingspunten vormden het thuis zijn in mijzelf. Die punten zijn nog steeds bron van inspiratie. Bijvoorbeeld Ik kon vroeger eindeloos naar de handen van meisjes kijken. Ik ben een handen fetisjist. Waar komt dat vandaan? Hoe word je dat? Dat is niet te achterhalen, je beleeft zoiets, en als je iets intens beleeft wil je erover vertellen. Dus ben ik gaan schrijven.
Nou! zegt de Architect:
HERMAN HERZBERGER
Men denkt altijd dat kunstwerken het resultaat zijn van geniale gedachtes: de kunstenaar kijkt uit het raam, er komt een vogel voorbijgevlogen, en pats, ineens is het hem duidelijk wat hij moet maken. Ik ben een werker, geen dromend genie, dat leunt op beslissende invallen. Een andere manier van scheppen spreekt mij meer aan. In mijn boek de ruimte van de architect zeg ik dat het scheppingsproces op het volgende neerkomt: eerst is er een opgave, helder geformuleerd of vaag dagend. Je bent op zoek naar een idee dat tot een concept kan leiden van waaruit het ontwerp verder ontwikkeld kan worden. Om je heen kijken en puttend uit je geheugen waar de ooit door jou interessante gedachte beelden zijn opgeslagen, ga je zoeken naar analogieën.
Armando, geboren als Herman Dirk van Dodeweerd (Amsterdam, 18 september 1929) is een Nederlands kunstschilder, beeldhouwer, dichter, schrijver, violist, acteur, journalist, film-, televisie- en theatermaker.
Ik probeer me voor te stellen of u iets kleur- of compositietechnisch uitprobeert, of, meer romantisch, een bepaald gevoel, een bepaald idee wilt verbeelden.
‘Ik verbeeld nooit gevoelens. Ik heb geen gevoelens. Het is een soort dwang, drang, om bepaalde schilderijen te maken. Dat is niet van stemmingen of gevoelens afhankelijk.’
Terwijl u werk bij de toeschouwers toch veel emoties losmaakt.
‘Dat is wat anders. Dramatisch mag het zijn, dat mag het zijn. Moet het zijn, zelfs.’
Maar voelt u dat drama niet zelf.
Dat is altijd moeilijk – nee, ik voel het niet in mezelf, maar ‘Het komt natuurlijk wel uit mezelf. Anders zou ik het niet kunnen schilderen, willen schilderen. Maar ik ga er niet onder gebukt.’
Komt dat doordat u het schildert?
‘Misschien, dat weet ik niet eens. Ik zit verschrikkelijk te denken aan wat Riekje Swart, de galeriste, ooit heeft gezegd… ‘ Armando pakt de telefoon naast de stoel.
‘Ik zal het eens even aan mijn vrouw vragen, dat was de spijker op de kop.’
Zijn vrouw neemt niet op.
‘Het was iets als “ingehouden emotie’”maar zij zei het mooier.’
Wilde u in uw jeugd al zulk werk maken?
‘Toen maakte ik ander werk.’
Maar je kunt er toch naar streven?
Grijnst: ‘Ik was een en al streven.’
Waar streefde u dan naar?
‘Mooie schilderijen maken. Hevige dramatische schilderijen.
Ik kan me herinneren dat ik ineens zo vreselijk genoeg kreeg van kunst. Toen ben ik me vooral gaan bezighouden met schrijven, het boek De SS-ers (1967), en daarna ben ik weer voorzichtig begonnen met tekenen. Dat was na een nachtwandeling in de duinen bij Zandvoort, dat weet ik nog precies.’
Wat gebeurde er op die wandeling?
‘Ik voelde ineens weer die verschrikkelijke drang om te gaan tekenen. Ik ben naar huis gegaan en heb getekend. Zulke dingen overkomen je, als kunstenaar. Dat is heel merkwaardig. Daar heb je niks over te vertellen.’
Hoe kan dat nou ineens?
‘Ja, ik weet ook niet. Ik ben totaal niet geïnteresseerd in mijn eigen psyche. Die dingen gebeuren met je, dat is het vreemde.
Vanaf de jaren zeventig waren uw schilderijen, tot voor kort, bijna volledig zwart wit. Was die beperking een echt besluit?
‘Nee, dat is vanzelf gegroeid. Ik besluit nooit wat.’
Kunt u dat proces beschrijven?
‘Daar valt niet veel aan te beschrijven. Op een zeker moment beperk je je. Ik beperk me graag, denk ik. Zwart-wit vond ik een mooie beperking. En iedere kleur die erbij kwam ging me irriteren. Dat was kitscherig. Dus liet ik het er maar bij. Des te merkwaardiger dat die kleur de laatste tijd weer terug is gekomen. En dat die ook nog naar mijn zin is, me niet stoort.’
Maar u blijft zich beperken, want uw doeken blijven uit twee kleuren bestaan, zwart en blauw of zwart en rood.
‘Ik zal nooit bonte schilderijen maken.’
U schildert veel onderwerpen met een nadrukkelijke symbolische lading – een vlag, een rad. Hebben die een specifieke, persoonlijke betekenis of wilt u verwijzen naar de bredere betekenis die ze in onze cultuur hebben?
‘Ik weet niet of het symbolen zijn. Ook die thema’s dringen zich aan mij op. Ik kan me nog precies herinneren wanneer ik mijn eerste vlag schilderde. Ik weet het adres zelfs nog, de Bundesallee in Berlijn, op een kleine zolder. Ik maakte dat schilderij, het was klaar voor ik het wist en ik dacht: hé, dit is een prachtig onderwerp. Wie schetst mijn verbazing toen ik niet veel later, die vlag weer tegenkwam. Dat was ik totaal vergeten. Heel raar, maar wel typisch voor mij.’
U schetst zichzelf zo nadrukkelijk als iemand die het allemaal maar overkomt…
‘Dat is ook zo, ik kan daar niks aan doen. Het is geen rationeel besluit, zo van: ik ga vlaggen schilderen. Het is zo’n tussenfase, tussen droom en denken. Er overkomt je veel, als kunstenaar. Als je er maar voor openstaat.’
Hoe kunt u ervoor openstaan?
‘Dat is werk. Daar moet je hard voor werken. Toen ik nog geen fulltime kunstenaar was, dacht ik wel eens: ik zou de hele dag wel bezig willen zijn met kunst, met de dingen die ik zou willen maken, willen schrijven. Dat stadium heb ik op een zeker moment, decennia geleden, door hard te werken aan mezelf, bereikt. Nu ben ik wat ik maak. Waar ik ook ben, of met wie ik ook praat, als is het een zonnig gesprek, toch, in mijn achterhoofd ben ik er altijd mee bezig. Vakantie van het hoofd bestaat niet meer.
Waar denkt u dan aan?
‘Dat kan je niet zeggen. Het is geen rationeel denken, meer een gevoelsmatig denken.’
In hoeverre bent u, als u begint, als een schaker die een bekende opening speelt?
‘Het begin is wel belangrijk, ja. Dan dient zich meteen iets aan. Nog niet zoveel. Iets.’
U zegt dat veel u overkomt. Maar als me dat ergens voor de hand, dan is het in het schilderen zelf, dat er plotseling dingen op het doek verschijnen die u zelf niet had verwacht.
‘Dat is ook zo, dat is ook zo. Daarom zeg ik het ook: risico’s. Kijken wat er gebeurd. En ik weet ook niet precies van tevoren wat ik doe.’
Hij snuift een vlaag mest op die door het open raam komt binnen waaien.
‘Lekker, die mestgeur.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten